Defensieweb wiki
Advertisement
Defensie van Nederland
Flag of the Netherlands

Instanties
Ministerie van Defensie
Nederlandse krijgsmacht
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Krijgsmachtdelen
Koninklijke Landmacht
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marine
Koninklijke Marechaussee

Interservice organisaties
Commando DienstenCentra
Defensie Materieel Organisatie

Functies
Minister van Defensie
Commandant der Strijdkrachten
Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht

De Koninklijke Marine (KM) is de militaire vloot [1] of marine van het Koninkrijk der Nederlanden.

De Marine Luchtvaartdienst en het Korps Mariniers maken deel uit van de Koninklijke Marine.

Korte geschiedenis[]

Voorlopers[]

1rightarrow Zie Admiraal der Nederlanden, Admiraliteit en Staatse vloot voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Onder andere door de kaapvaart, maar ook in tijden van oorlog, ontstond er de behoefte aan een vloothoofd. Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, het gebied dat in die tijd het meest ontwikkeld was in de Nederlanden, stelde in 1356 voor het eerst een admiraal aan. Was dit aanvankelijk een tijdelijke functie, na verloop van tijd werd de functie van admiraal van Vlaanderen vast. In de overige gebieden was het echter nog steeds een tijdelijk vloothoofd. Onder de Bourgondiërs werd gepoogd dit alles te centraliseren. Onder de Habsburgers werd in 1485 Filips van Kleef de eerste admiraal die voor de gehele Nederlanden werd aangesteld. In 1488 werd de Ordonnantie op de Admiraliteit uitgegeven. De gewestelijke belangen kwamen echter vaak niet overeen met die van elkaar of de Habsburgers. Na het uitbreken van De Opstand kwam het in de Republiek tot een decentralisatie in de verschillende Admiraliteiten. In de Spaanse Nederlanden werd de centralisatie wel doorgezet.

In de 18e eeuw kon de Staatse vloot niet meer op tegen Groot-Brittannië en Frankrijk. Een ambitieus bouwprogramma in de jaren ’80 kon het rampzalige verloop van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) tegen Engeland niet keren. Bij de Vrede van Parijs kreeg Engeland het recht op de vrije vaart in de Oost-Indische wateren, tekenend voor de Britse heerschappij op zee.

Franse tijd[]

Tijdens de Franse tijd (1795-1813) was er een verdere achteruitgang van de marine. Oranjegezinde officieren werden geweerd. Wel vonden hervormingsvoorstellen, zoals die van Jan Hendrik van Kinsbergen, nu navolging. De vijf admiraliteiten werden vervangen door een centrale organisatie, later ministerie, zetelend in Den Haag. Ondanks de centralisatie liet men de vele werven en werkplaatsen - omwille van werkgelegenheid - nog lang bestaan. Uiteindelijk resteerde een bescheiden en neutrale rol, die zich voor de marine in de 19e en het begin van de 20e eeuw vooral beperkte tot patrouilletaken in de Indische wateren, buiten de Bombardementen op Algiers.

De oorlogsschepen bleven noodgedwongen binnengaats. Een aantal schepen wist Willem V naar Groot-Brittannië te volgen, andere werden op weg naar of in Indische wateren door de Britten buitgemaakt. Na de overgave van een eskader Oost-Indiëvaarders in de Saldanhabaai in 1796 en de verloren Zeeslag bij Kamperduin in 1797, was het Vlieter-incident - waarbij schout-bij-nacht Samuel Story zijn eskader overgaf aan de Britten bij De Vlieter in 1799 - de genadeslag voor de Bataafse vloot. Na inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 kon de marine zelfs helemaal niet meer zelfstandig opereren.

Koninkrijk der Nederlanden[]

In 1813 liep de Franse periode af en in 1815 ontstond het Koninkrijk der Nederlanden met koning Willem I. Pas op 7 december 1813, toen Joan Cornelis van der Hoop benoemd werd tot commissaris-generaal, later minister, van Marine was weer sprake van een zelfstandige vlootorganisatie, eerst de Koninklijke Nederlandse Zeemacht, vanaf 1905 officieel de Koninklijke Marine.

Na het verdwijnen van het linieschip in het midden van de 19e eeuw wisselden vele scheepstypen elkaar af. Door de uitvinding van de scheepsschroef eind jaren ’30 nam de toepassing van stoomvoortstuwing een hoge vlucht. Vanaf 1875 bouwde men stoomschepen waarmee de zeilperiode ten einde was. Hout werd vervangen door ijzer. Nieuwe ontwikkelingen op artilleriegebied, waardoor bereik, kaliber en trefzekerheid aanzienlijk verbeterden, maakten pantsering noodzakelijk.

Als gevolg van enkele Amerikaanse en Oostenrijkse successen kwam het rammen in de tweede helft van de 19e eeuw korte tijd in de belangstelling. Zodoende werd voor de Koninklijke Marine in 1868 de Schorpioen in dienst gesteld. In datzelfde jaar werden drie zusterschepen door de marine in gebruik genomen: de Stier, de Buffel en de Guinea, zogeheten ramtorenschepen. Dit was een belangrijke modernisering van de Nederlandse vloot. Zij waren bedoeld ter vervanging van de houten schepen met stoom- en zeilkracht en gladloopvoorlaadkanons van de Nederlandse marine. Rond de eeuwwisseling werden torpedo’s en mijnen een geducht aanvals- en verdedigingswapen.

Op technisch gebied ging de Koninklijke Marine steeds meer achterlopen bij de Europese mogendheden. Moderne ontwikkelingen als de stoommachine, bepantsering, torpedo's en onderzeeboten werden hier doorgaans later geïntroduceerd. Zo bouwde de Koninklijke Marine nog pantserschepen toen dat concept door de komst van de Dreadnought type slagschepen elders al volkomen achterhaald was. Slagschepen, opgenomen in een vlootplan van 1912/1913, kwamen er niet. Nog in 1925 werden kruisers in gebruik genomen met kanons achter schilden, terwijl andere marines die in gesloten geschuttorens plaatsten. Bij de bouw van moderne oorlogsschepen gebruikte de marine buitenlandse ontwerpen. Zowel de Roofdier- als Admiralenklasse torpedobootjagers waren gebaseerd op Engelse ontwerpen en de eerste onderzeeboot was gebouwd naar een Amerikaans ontwerp. De onderzeedienst werd opgericht op 21 december 1906.

Toch werd, in de jaren ‘30 van de 20e eeuw, één belangrijke technische verbetering gedaan. Het was luitenant-ter-zee Jan Jacob Wichers die op het idee kwam onderzeeboten uit te rusten met een snuiver-installatie, waardoor ze onder water varend op de dieselmotor de accu's konden bijladen. In 1938 werd dit systeem voor het eerst toegepast. Merkwaardig genoeg liet de Royal Navy dit apparaat in de Tweede Wereldoorlog verwijderen. De Duitsers, die met de snuiver kennis maakten na de inval in Nederland, ontwikkelden het echter verder en rustten hun latere onderzeeboten er mee uit. De Amerikanen ontdekten het systeem aan het eind van de oorlog, toen een Duitse onderzeeboot in hun handen viel en zij beschouwden het ten onrechte als een Duitse uitvinding. Een andere innovatie was het op drie assen gestabiliseerde 40 mm luchtafweergeschut. Door Hr. Ms. Van Kinsbergen werd dit op 20 augustus 1940 getoond aan de bemanning van de Amerikaanse kruiser Tuscaloosa. Het systeem viel bij de Amerikanen zo in de smaak, dat zij de technische gegevens overnamen en het op grote schaal produceerden in de Tweede Wereldoorlog.

Voor de kustverdediging van Nederland deden kleinere typen als monitors en kanonneerboten dienst. In Nederlands-Indië was lange tijd het schroefstoomschip de kern van de vloot, gevolgd door pantserschepen, torpedoboten, kruisers en onderzeeboten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de marine hoofdzakelijk in de Indische wateren aanwezig. Na de oorlog kreeg de marine een nieuw wapen, het vliegtuig. In 1917 werd de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Per 1 september 1928 werd het zelfstandige Ministerie van Marine opgenomen in een nieuw Ministerie van Defensie. In de jaren ‘20 en ‘30 kwamen de bezuinigingen op gang wat leidde tot staking en muiterij op Hr.Ms. De Zeven Provinciën in 1933. De regering liet een bom gooien wat 23 doden en 14 gewonden opleverde.

Opleiding[]

Hoewel het merendeel van de aspirant-officieren hun opleiding in de praktijk aan boord van oorlogsschepen kreeg, kwam er daarnaast voor het eerst een adelborstenopleiding aan de wal. Op 10 januari 1816 werd het Marine-Instituut voor de opleiding tot officier opgericht. Op 28 augustus 1829 werd het Koninklijk Instituut voor de Marine officieel opgericht.

Nederlands-Indië[]

Tussen 1783 en 1789 werden voor het eerst enige marine-eskaders naar Nederlands-Indië gezonden ter ondersteuning van de VOC. In de 19e eeuw, na de opheffing van de VOC, verschoof de hoofdtaak van de Nederlandse zeemacht naar Nederlands-Indië. Dit was mogelijk door beperking van de taak in Europa tot kustverdediging.

Op de bombardementen op Algiers na en enige schermutselingen tegen de Zuidelijke opstandelingen tussen 1830 en 1832, wist Nederland tot de Tweede Wereldoorlog neutraal te blijven. In Indië legde de zeemacht zich, naast de verdediging van het gebied, toe op de bestrijding van zeeroof en hulp bij de pacificatie van het binnenland en de Buitengewesten. Tot 1838 was een Auxiliair Eskader actief ter assistentie van de zelfstandige Koloniale Marine. Daarna breidden de werkzaamheden van het Nederlands eskader van de Koninklijke Marine zich zo uit, dat in de tweede helft van de 19e eeuw bijna zestig procent van de schepen en het personeel in Indië verbleef.

Tweede Wereldoorlog[]

Zowel voor de Eerste als de Tweede Wereldoorlog bestonden plannen voor de bouw van slagschepen. In 1940 werd, na lang beraad, het Slagkruiserplan aangenomen. Dit behelsde de bouw van 3 slagkruisers (of cruiser-killers), voor de verdediging van Nederlands Oost-Indië. Binnen de marine was dit plan niet onomstreden, men voorzag problemen met het bemannen van dergelijke grote schepen. Het zou een grote aanslag leggen op het beschikbare personeel. Sommige officieren in de marinetop wilden de beschikbare fondsen dan ook liever besteden aan kleinere schepen en vliegtuigen, die bovendien veel sneller beschikbaar zouden zijn. Met de Duitse inval, enkele maanden later, is van dit plan niets meer terecht gekomen.

In het begin van de jaren dertig was al het vlootplan Deckers, genoemd naar de toenmalige Minister van Marine, aangenomen. Dit was een bescheiden bouwprogramma voor 1 lichte kruiser, 2 flottieljeleiders, 4 jagers en enkele onderzeeboten. Niet eens alle schepen uit dit plan konden gerealiseerd worden voor de oorlog. De Koninklijke Marine ging derhalve de oorlog in met slechts 3 lichte kruisers,[2] 2 flottieljeleiders,[3] 8 torpedobootjagers,[4] een klein aantal torpedoboten en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.

Tijdens de oorlog zetten eenheden van de Koninklijke Marine de strijd tegen Duitsland en Japan voort vanaf vreemd grondgebied in geallieerd verband. Slechts de eerste oorlogsjaren waren de schepen bij enkele acties betrokken. De Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in Londen en de hoofdkwartieren op Ceylon en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse marine-eenheden ingezet voor troepentransport, konvooiering en aanvalsacties op vijandelijke doelen. Er werden zeer zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de Slag in de Javazee op 27 en 28 februari 1942, toen de Combined Striking Force van de ABDACOM onder bevel van schout-bij-nacht Karel Doorman verpletterend werd verslagen, was de rol van de marine vrijwel uitgespeeld. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en enkele onderzeeboten, in het Verre Oosten overigens wel bescheiden successen boeken.[5] Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in de marinedienst. In 1981 integreerde deze Marine Vrouwenafdeling geheel in de Koninklijke Marine.

Indonesië[]

Na de oorlog bleken de verhoudingen tussen het moederland en zijn kolonie drastisch veranderd. De uitroeping van de Republik Indonesia, twee dagen na de Japanse capitulatie, haalde een streep door de plannen het koloniale gezag te herstellen. Na vier jaar strijd was Nederland eind 1949 gedwongen de soevereiniteit over te dragen aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. De marine leverde een bescheiden bijdrage aan de dekolonisatieoorlog. Na de soevereiniteitsoverdracht verloor de Koninklijke Marine haar voornaamste werkterrein in de Oost. Tot 1962 was de marine nog aanwezig in Nederlands Nieuw-Guinea, maar de bescherming van dit gebied was van ondergeschikte betekenis.

Koude Oorlog[]

De marineleiding in Den Haag had de taak in de Oost eigenlijk het liefst direct na de oorlog afgestoten. Het kleine materieel dat in de Indische archipel werd ingezet, was niet geschikt voor de beoogde wereldwijde taak van de marine. De naoorlogse opvattingen over de wereldwijde oriëntatie en omvang van de vloot waren echter niet erg realistisch. De periode na de Tweede Wereldoorlog stond vooral in het teken van de Koude Oorlog en de lidmaatschappen van de West-Europese Unie en de NAVO. Een groot probleem was, dat in dit verband aanvankelijk het leger en de luchtmacht de boventoon voerden. Pas na de Koreaanse Oorlog (1950-1953) kreeg de marine meer waardering. De politiek steunde de opbouw van een vloot met twee smaldelen. Met de lessen van de oorlog in het geheugen werd een moderne vloot opgebouwd rond het vliegdekschip Hr.Ms. Karel Doorman, twee kruisers en twaalf onderzeebootjagers, acht onderzeeboten en een groot aantal mijnenvegers en enige tientallen vliegtuigen van de Marine Luchtvaartdienst.

De jagers hadden al, ongebruikelijk voor die tijd, moderne lucht- en zeewaarschuwingsradars aan boord. Hoewel deze schepen van Nederlands ontwerp waren, werd nog in de jaren zestig voor de bouw van nieuwe fregatten (Van Speijkklasse) gebruikgemaakt van een Engels ontwerp. Ook kreeg de marine in die periode grote aantallen Amerikaans materieel ter beschikking in het kader van het MDAP programma, zoals fregatten (Van Amstelklasse), korvetten (Roofdierklasse), mijnenvegers, onderzeeboten en vliegtuigen voor de MLD.

In 1962 raakte de marine nog betrokken bij een oorlog tussen Nederland en de Republiek Indonesia over een dispuut rond Nieuw-Guinea. Zo werd onder meer een Indonesische torpedoboot, de Matjan Tutul, tijdens de Slag bij Vlakke Hoek door Nederlandse schepen tot zinken gebracht.

Indirect had de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië ook gevolgen voor de samenstelling van de Koninklijke Marine. Het operatiegebied van de marine werd daarna grotendeels beperkt tot Europa en de noordelijke Atlantische Oceaan. Men richtte zich op de beveiliging van de scheepvaartroutes op de Atlantische Oceaan en de onderzeebootbestrijding. Omdat het bezit van een vliegdekschip in dit concept minder belangrijk werd en bovendien te duur, werd het in 1968 verkocht en vervangen door lange afstand patrouillevliegtuigen, die vanaf land opereerden, de Breguet Atlantic.

Nederland ontwikkelde als lid van de NAVO zijn veiligheidsbeleid in nauwe samenwerking met de andere lidstaten. De oprichting van het Warschaupact in 1955 verscherpte de bewapeningswedloop tussen Oost en West. Technische vernieuwingen namen een hoge vlucht: op de toepassing van sonar en radar volgde de introductie van wapensystemen met tactische kernwapens en lange afstandraketten. In de jaren ‘60 maakte de marine voor het eerst kennis met geleide wapens met de De Zeven Provinciën, waarmee het gevecht op steeds grotere afstand van het eigen scheepsverband gevoerd kon worden. Het duidelijke vijandsbeeld bepaalde in hoge mate de militaire strategie. Uitbreiding en inzet van materieel werden inpasbaar gemaakt aan deze NAVO-strategieën. Zo nam de marine vanaf het midden van de jaren ’60 ook deel aan permanente NAVO-smaldelen, zoals de Standing Naval Force Atlantic.

Bij de bouw van nieuwe onderzeeboten viel opnieuw een eigen vinding op: een constructie met drie cilinders in de romp. Dit verbeterde de stabiliteit van het schip in belangrijke mate en maakte het mogelijk de waterdruk beter te weerstaan, waardoor een grotere duikdiepte mogelijk werd. Toch is het bij de bouw van vier onderzeeboten van dit driecilinder-type gebleven, twee van de Dolfijnklasse en twee van de Potvisklasse, en werd het type niet verder ontwikkeld.

Door samenwerking tussen marine en scheepsbouwindustrie werden de schepen echter steeds beter en vanaf de jaren zeventig trokken de ontwerpen ook in het buitenland aandacht. Soms werd zelfs een bescheiden exportsucces geboekt, zoals de Kortenaerklasse.

De moderne Koninklijke Marine[]

Taak[]

Bestand:NL Navy Exercise.JPG

Zuiderkruis (A832), De Ruyter (F804) en Van Nes (F833), Exercise Joint Caribbean Lion 2006

De taken van de marine gaven de laatste jaren, net als bij de andere krijgsmachtdelen, een verschuiving te zien van gevechtstaken naar crisisbeheersing. De nieuwe overkoepelende missie van de marine daarbij is het wereldwijd leveren van veiligheid op zee. Dit nieuwe concept staat beschreven in de "Leidraad Maritiem Optreden" (LMO). In hoofdlijnen betekent dit :

  • verdediging van het eigen en boodgenootschappelijk gebied, de Nederlandse Antillen en Aruba
  • bescherming en bevordering van internationale rechtsorde en stabiliteit
  • nationale en internationale ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp

Voor wat betreft de traditionele gevechtstaak, wordt uitsluitend met bondgenoten samengewerkt. Hieronder vallen:

  • het openhouden van zeeroutes voor handelsverkeer
  • het actief bestrijden van vijandelijke schepen en onderzeeboten in eskaderverband
  • het uitvoeren van kustbombardementen en amfibische landingsacties met marinierseenheden
  • de mijnenbestrijding

De crisisbeheersingstaken en acties in het kader van de internationale rechtsorde uitgevoerd onder de vlag van de Verenigde Naties of onder die van de NAVO. Hieronder vallen:

  • uitzenden van marine eenheden ter ondersteuning van landoperaties in crisisgebied
  • toezicht op handels- en wapenembargo's door controle van het scheepvaartverkeer
  • afluisteren van radioverkeer en peilen van radarstations, voor zover dat onder embargo valt

Ondersteuning van burgerautoriteiten vormt een steeds belangrijkere taak van de marine. Daaronder vallen:

  • kustwachttaken als opsporing- en reddingsacties op zee, milieuhandhaving op zee, visserij-inspectie
  • ruimen van explosieven op zee
  • ondersteuning bij terrorismebestrijding en bestrijding zware criminaliteit (gijzelingen, etc.)

Organisatie (2008)[]

In 2005 werd de nieuwe organisatiestructuur ingevoerd. De hoogste marine functie is nu de Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) in Den Helder.

Opzet van deze bezuiniging (bij landmacht en luchtmacht zijn gelijke reorganisaties uitgevoerd) was de Haagse staven te verkleinen. Ook de voormalige directies voor Materieel, Personeel en Financieel Beheer zijn opgeheven: een deel van de taken is overgenomen door de Directoraten-generaal op het ministerie en een ander deel is opgegaan in de staf van de Commandant der Zeestrijdkrachten.

Onder de Commandant Zeestrijdkrachten staan nu:

  • de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied (CZMCARIB) (officieel: Directie Caraïbisch Gebied) en:
  • de Commandant van het Korps Mariniers (CKMARNS).

De Commandant Zeestrijdkrachten is tevens Admiraal Benelux. Tot 1995 een functie die binnen de NAVO alleen in oorlogstijd of bij internationale oefeningen bestond. Door de vorming van het Belgisch-Nederlands eskader is de functie permanent geworden. Een deel van de Belgische marinestaf bevindt zich in Den Helder en vanuit een gezamenlijk hoofdkwartier worden zowel Belgische als Nederlandse marineschepen geleid.

De huidige marine organisatie bestaat uit

Organisatie element Taak en Onderverdeling
Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) de marinestaf, de administratie en facilitaire eenheden

Adres – CZSK, Het Nieuwe Diep 8, 1781 AC, Den Helder

Netherlands Maritime Force (NLMARFOR de uitzendbare staf van het Commando Zeestrijdkrachten die leiding geeft aan vloot en mariniers operaties. Deze is samengesteld uit de voormalige staven van het vlooteskader, het Korps Mariniers, de operationele afdelingen van de Onderzeedienst en de Mijnendienst. In de staf zijn ook functieplaatsen opgenomen voor de andere krijgsmachtdelen.
De schepen, bestaande uit de Grote Bovenwatereenheden (GBW)als de fregatten, het amfibische transportschip of Landing Platform Docks en bevoorradingsschepen

Kleine Bovenwatereenheden (KBW) als mijnbestrijdingsvaartuigen, hydrografische opnemingsvaartuigen, het torpedowerkschip, het opleidingsvaartuig en haven duikvaartuigen Onderwatereenheden (OW), de 4 Walrusklasse onderzeeboten

Het Korps Mariniers Met de specifieke taken op de vloot als het enteren van schepen en aan land het Mariniers Trainings Commando (MTC) en de Mariniers Opleidingscentra in Rotterdam en het Opleidingscentrum Amfibisch op Texel.

De militaire muziek in de vorm van de marinierskapel.

N.B. de voormalige Groep Maritieme Helikopters op vliegkamp De Kooy maakt sinds 4 juli 2008 deel uit van het Defensie Helikopter Commando (DHC) op de vliegbasis Gilze-Rijen.

Samenstelling[]

Organisatie element Taak en Onderverdeling
| 2 bevoorradingsschepen Hr. Ms. Amsterdam
Hr. Ms. Zuiderkruis
Mijnendienst 10 mijnenjagers Alkmaarklasse
4 duikvaartuigen
Onderzeedienst 4 onderzeeboten Walrusklasse
1 torpedowerkschip
Dienst der Hydrografie 2 hydrografische opnemingsvaartuigen
Overige vaartuigen 3 kustwachtcutters [6]
1 opleidingsvaartuig
1 zeilend schoolschip
1 logistiek ondersteuningsvaartuig [7]
4 kustsleepboten
7 havensleepboten
1 brandstoflichter
1 logementschip
4 communicatievaartuigen
1 rondvaartboot
17 landingsvaartuigen
Marine Luchtvaartdienst Sinds 4 juli j.l. opgenomen in Defensie Helikopter Commando
Korps Mariniers 2 parate infanteriebataljons
1 logistiek bataljon (LOGBAT)
1 gevechtssteun bataljon (GEVSTBAT) [8]
1 amfibisch ondersteuningsbataljon (AMFOSTBAT)
  • Opmerkingen
Gepland is de bouw van 4 patrouilleschepen ter vervanging van 4 van de 6 M-fregatten die reeds verkocht zijn. De eerste 2 schepen worden in 2008 in Vlissingen op stapel gezet, de volgende 2 in 2009 op een buitenlandse werf, waarna ze in Vlissingen worden afgebouwd. In 2012 moet het eerste schip gaan varen.
Gepland is eveneens de bouw van een Joint Logistiek Ondersteuningsschip (JLOS), ter vervanging van de Zuiderkruis. Het JLOS krijgt amfibische transportcapaciteit en zal rond 2013 in dienst komen.
  • Kustwacht
De kustwacht is in Nederland geen organieke eenheid, maar een samenwerkingsverband van een aantal ministeries. De dagelijkse leiding ervan is wel in handen van de KM.
De kustwacht in Aruba en de Nederlandse Antillen is een zelfstandige organisatie, die onder leiding staat van de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied. De kustwacht heeft onder meer 3 cutters en 12 snelle Rigid Hull Inflatable Boats (RHIB).

Bases[]

Vrijwel alle varende eenheden hebben hun thuishaven in Den Helder. In Vlissingen, Amsterdam en Rotterdam zijn er steunpunten (zonder varende eenheden).

Het Korps Mariniers heeft kazernes in Rotterdam, Doorn en op Texel.

Het Defensie Helikopter Commando heeft een detachement van 12 toestellen op De Kooy bij Den Helder.

De marinekazerne in Vlissingen huisvest personeel voor de nieuw te bouwen schepen op de nabij gelegen werf Scheldepoort in het havengebied Vlissingen-Oost. Tevens heeft de NATRES (Nationale Reserve) van de Koninklijke Landmacht hier materieel en personeel ondergebracht.

In het Caraïbisch gebied heeft de marine steunpunten op Curaçao (marinebasis Parera en de marinierskazerne Suffisant) en op Aruba (de marinierskazerne Savaneta).

Recente ontwikkelingen[]

Heroriëntatie[]

Het einde van de Koude Oorlog in 1989 maakte een herbezinning op de rol van de krijgsmacht noodzakelijk. Grote aantallen (mobilisabele) strijdkrachten werden niet nodig geacht. Wel parate, flexibel inzetbare eenheden voor deelname aan internationale vredesmissies in VN verband. Na 2001 zijn daar nog taken bijgekomen in het kader van terrorismebestrijding, die veel onder Amerikaans bevel worden uitgevoerd. Concreet betekende deze veranderingen voor de Nederlandse krijgsmacht forse bezuiniging en inkrimping. T.o.v. de laatste defensienota, die tijdens de Koude Oorlog werd opgesteld (1984), heeft de marine 12 fregatten, 15 mijnenbestrijdingsvaartuigen, 2 onderzeeboten en 19 patrouillevliegtuigen ingeleverd.

Ook t.o.v. de prioriteitennota van 1994, te beschouwen is als blauwdruk voor de krijgsmacht nieuwe stijl, is flink ingeleverd. De laatste jaren lijkt onder Amerikaanse invloed, sprake te zijn van verschuiving van VN taken naar directe inzet bij acties in diverse geweldsspectra. Het voornemen van het vorige kabinet om kruisvluchtwapens voor de marine aan te schaffen paste goed in dat beeld.

Marinestudie 2005[]

Kort na prinsjesdag 2005 werd de marinestudie 2005 gepresenteerd. Volgens deze studie zouden 30 kruisvluchtwapens worden aangeschaft, 4 grote patrouilleschepen en 1 bevoorradingschip met toegevoegde expeditionaire capaciteit (een Joint Logistiek Ondersteuningschip - JLOS) ter vervanging van het oudste bevoorradingsschip (Hr. Ms. Zuiderkruis). Met ca. 27.000 ton waterverplaatsing zou dat schip beduidend groter worden dan het huidige. De patrouilleschepen waren in afmetingen gelijk aan de korvetten uit de Grote Schepenstudie Koninklijke Marine (GOSKM) uit 2004, maar de term korvet werd vermeden.

Verdere plannen behelsden onder meer aanschaf van nieuwe sonarapparatuur voor de 2 overblijvende M-fregatten en de onderzeeboten en voortzetting van de modernisering van de mijnenjagers van de Alkmaarklasse, die eerder vertraagd was. Deze modernisering beoogt tenminste 4 mijnenjagers te moderniseren en nog eens 3 uit te rusten als moederschip voor mijnenveeg-drones. Drie mijnenjagers zouden niet meer worden gemoderniseerd. De Koninklijke Marine ging deelnemen aan de beproevingen in het kader van Theatre Ballistic Missile Defence, waarvoor de SMART-L radar aanpassingen onderging. In het vervolg van dit project zouden 2 LC fregatten worden uitgerust met Standard missile-3 geleide wapens.

De plannen moesten worden gefinancierd door 4, nog nieuwe M-fregatten te verkopen. Het voorstel werd, hoewel omstreden, op 18 november 2005 aangenomen. Met België werd overeenstemming bereikt over verkoop van de fregatten Karel Doorman en de Willem van der Zaan in 2007 en 2008. Deze gaan daar de twee resterende fregatten van de Wielingenklasse vervangen. In november 2006 werd met Portugal een overeenkomst getekend over de verkoop van nog eens 2 M-fregatten, in 2008 en 2009.

Bij ongewijzigde uitvoering van dit plan zou de marine omstreeks 2012 de volgende schepen bezitten:
4 LC fregatten, 2 M-fregatten, 4 grote patrouilleschepen, 2 amfibische transportschepen, 1 JLOS, 1 bevooradingsschip, 4 onderzeeboten, 10 mijnenjagers, 1 torpedowerkschip, 1 logistiek ondersteuningsvaartuig (t.b.v. het Caraïbisch Gebied), 2 hydrografische opnemingsvaartuigen en diverse kleinere vaartuigen (kust- en havensleepboten, duiksloepen, kustwachtcutters enz.).

In 2007 werd door het kabinet definitief besloten geen kruisvluchtwapens voor de marine aan te schaffen. Ook de verdere invulling van de marinestudie is onzeker geworden en onderwerp van speculatie. Vrijwel zeker is dat het eerste van vier patrouilleschepen in 2011 i.p.v. 2009 zal varen en de indienststelling van het JLOS is uitgesteld tot 2014.

Plansterkte[]

De plansterkte van de marine volgens de belangrijke beleidsstukken van de afgelopen dertig jaar: [9]

Type schip Defensienota 1974 Defensienota 1984 Prioriteitennota 1993 Marinestudie 2005
LC fregat 4
M fregat 4 [10] 8 [11] 8 2
GW fregat 2 2 2
L fregat 1 [12] 2 2
S fregat 12 10 6
MLM fregat [13] 6
Fregatten 25 22 18 6
Patrouilleschip 4
Onderzeeboten 6 6 4 (mogelijk 6) 4
Bevoorradingsschip 2 2 2 1
ATS 1 2
JSS 1
Mijnenjagers 15 15 15 10
Mijnenvegers 11 11 [14]
Totaal Schepen 59 56 40 28
Helikopters Deze zijn overgegaan naar het DHC op vliegbasis Gilze-Rijen Een permanent detachement van 10-12 stuks blijft ook in de toekomst opereren van de Kooy

Traditie[]

Naamgeving van schepen[]

De namen van de schepen van de marine worden voorafgegaan door Hr.Ms. (Harer Majesteits), als behorende aan Hare Majesteit de Koningin. In het geval van een Koning wordt dat Zr.Ms. (Zijner Majesteits).

In de periode van de Republiek werden oorlogsschepen soms aangeduid met: 's Lands Schip of 's Lands Schip van Oorlog.

Moderne schepen zijn verder herkenbaar aan een letter en volgnummer op de romp. Hierbij staat de R (aircraftcarrier) voor vliegdekschip, C (cruiser) voor kruiser, D (destroyer) voor jager, F (frigate) voor fregat, S (submarine) voor onderzeeboot, M (minehunter/minesweeper) voor mijnenjager of mijnenveger, L (landingschip of landingcraft) voor landingsschip of landingsvaartuig, P (patrol vessel) voor patrouillevaartuigen en A (auxilliary ship) voor hulp-vaartuig. Kleine hulpvaartuigen die beperkt zijn tot havens en binnenwateren voeren een Y (yard). Vaartuigen die niet door een officier worden gecommandeerd (de meeste Y en sommige A vaartuigen) hebben niet het predicaat Hr.Ms/Zr.Ms.

De grootste schepen worden meestal vernoemd naar historische zeelieden en admiraals, zoals Michiel de Ruyter, Maarten Harpertszoon Tromp en Jan van Speijk. Ook de naam van het oude vlaggenschip van De Ruyter, De Zeven Provinciën, wordt vaak gebruikt.

Rangen en standen[]

Sjabloon:Zie ook

De marine heeft een eigen rangsysteem, dat afwijkt van land- en luchtmacht, maar is wel vergelijkbaar.

Hoogste rang is de luitenant-admiraal, gelijk aan de generaal bij land- en luchtmacht. In de periode van de Republiek benoemde elk van de vijf admiraliteiten zijn eigen luitenant-admiraal. Aan het eind van de 18e eeuw was Jan Hendrik van Kinsbergen de laatste die de rang had. Het duurde tot de Tweede Wereldoorlog tot er, eerst J.Th. Furstner in 1942 en daarna C.E.L. Helfrich in 1944, weer een luitenant-admiraal werd aangesteld in een operationele functie. Nadien is de rang nog door enkele Chefs van de Defensiestaf gevoerd.

In het vlaggenprotocol van de marine komt nog altijd de rang van admiraal voor, die maarschalksstaven als onderscheidingsteken voert, maar officieel bestaat de rang niet meer sinds 1956. Binnen de marine heerst verder het misverstand dat die rang uitsluitend is voorbehouden aan een Prins van het Koninklijk Huis. Dat is echter nergens wettelijk vastgelegd. Wel werd de rang in 1830 ingesteld door koning Willem I, die zijn zoon prins Frederik, al Minister van Marine en van Oorlog, aanstelde als opperbevelhebber en tot admiraal bevorderde. Later is de rang nog gegeven aan prins Hendrik (de Zeevaarder) op diens sterfbed door zijn broer Willem III.

Het Korps Mariniers gebruikt de rangonderscheidingstekens van de marine, maar volgt de benaming van land- en luchtmacht.

Open Dagen[]

Elk jaar, in juli, zijn de Nationale Vlootdagen in Den Helder. Diverse schepen zijn dan opengesteld voor publiek. Eenheden van het Korps Mariniers en de Marine Luchtvaartdienst verzorgen tevens demonstraties voor publiek. Kleinere evenementen waarbij de marine aanwezig is zijn de Wereldhavendagen in Rotterdam en de Caraïbische Vlootdagen in Willemstad, Curaçao. Bij luchtshows (zowel van de Koninklijke Luchtmacht als op de "eigen" marinevliegbasis De Kooy) zijn vliegtuigen van de Marine Luchtvaartdienst te bezichtigen.

Bestand:Vlootschouw marinedagen Vlissingen 06-07-07.jpg

Vlootschouw op de rede van Vlissingen

Zie ook[]

Externe links[]

Bronnen, noten en/of referenties[]

Bronnen, noten en/of referenties:
  1. Zowel de begrippen marine als zeemacht duiden gewoonlijk op zeestrijdkrachten. Onder bredere betekenis van zowel vloot, marine als zeemacht wordt ook de koopvaardij verstaan.
  2. De Java, Sumatra en De Ruyter. Alle drie zijn tijdens de oorlog tot zinken gebracht.
  3. De beide flottieljeleiders, Tromp en Jacob van Heemskerck, werden in het begin van de oorlog opnieuw geclassificeerd als (lichte) kruiser. Beide hebben de oorlog overleefd.
  4. Van de 8 torpedobootjagers van de Admiralenklasse ging al één verloren tijdens de meidagen in 1940. Vier torpedobootjagers van de Callenburghklasse waren in aanbouw. Eén daarvan - de Isaac Sweers - kon nog naar Engeland worden gesleept en is daar afgebouwd. Alle torpedobootjagers zijn in de oorlog tot zinken gebracht.
  5. Relatief gezien werden de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en maakten de kanonneerboten Flores en Soemba naam bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië.
  6. De cutters zijn ingedeeld bij de Kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba.
  7. Het logistiek ondersteuningsvaartuig is permanent geplaatst in het Caraïbisch Gebied.
  8. Het GEVSTBAT wordt in 2007 met delen van het AMFOSTBAT samengevoegd tot een nieuw Amfibisch gevechtsteunbataljon AMFGEVSTAT.
  9. Het betreft hier de in de defensienota's voorziene schepen. Meestal werd geacht deze samenstelling aan het eind van de looptijd van de nota te bereiken. Defensienota's hadden in het verleden een looptijd van ca. 10 jaar. Tussentijdse bijstellingen kwamen en komen voor. De werkelijke samenstelling in de gegeven jaren kan sterk afwijken van deze aantallen.
  10. De M-fregatten werden voor het eerst genoemd bij de Memorie van Toelichting bij de defensiebegroting van 1977.
  11. In de defensienota 1984 ging het om een groter type M-fregat dan in de MVT 1977 nog sprake was.
  12. Het Aangepast Standaardfregat, zoals genoemd in de Defensienota van 1974 was een iets groter schip dan de uiteindelijk gebouwde L-fregatten
  13. Gemoderniseerde Van Speijkklasse
  14. Gepland was tevens de aanschaf van 2 oceaanmijnenvegers, maar een jaar later was dit plan al geschrapt. Gepland was voorts de vervanging van de Dokkumklasse mijnenvegers vanaf 1988, met een nader te bepalen aantal van minimaal 6 en maximaal 15 mijnenvegers.
Advertisement